Sibeaustraat
November, we herdenken onze overleden geliefden, bedenken rituelen om dit verlies te dragen. Elk klein, groot of plots afscheid doet pijn. Jaren na een overlijden kan het verdriet, het gemis ons overvallen, op onverwachte momenten of plaatsen.
Ik zat op de bank voor ons huis te bekomen van de herrie en werkmannen binnen. De verbouwing van onze veranda was gestart. Een buurvrouw zette zich naast me voor een babbel. Ze herinnerde zich onze rosse kater.
Mijn dochter was zeven toen ze hem kreeg. Ze noemde hem Flippie, zeer gepast. Zijn dagelijks hypergedoe en gekke sprongen waren indrukwekkend, ook in andermans tuin, zo bleek. Zestien jaar lang daagde hij andere katten uit, bakende zijn terrein af in de buurttuinen. De kinderen van mijn buurvrouw konden hem soms aaien. Dit laatste wist ik niet.
Twee jaar geleden verloor ik mijn Brits korthaar. Zijn vacht was superzacht. Deze eigenzinnige schoonheid werd achttien jaar. Toen ik hem kreeg had hij acht jaar op een appartement geleefd. Zij noemden hem Jos, ik registreerde hem als Joske Sibeau. Gras, sneeuw of vallende bladeren kende hij niet. Tijdens zijn eerste herfst leek elk vallend blad wel een prooi, zo rende hij het achterna. Gans zijn leven weigerde hij bij sneeuwval buiten te komen. Al die jaren bleef hij veilig in eigen tuin.
Hun doodstrijd heb ik van dichtbij meegemaakt. Ik had
vakantie en kon bij hen blijven. Beide schootkatten
kropen van me weg tijdens hun laatste dagen, zochten de warmste plekken op in huis. Ze verdroegen hun pijn in
stilte, aten of dronken zeer weinig tot niets. Ik wou ze niet kwijt. Toch belde
ik de dierenarts. Ze mochten niet afzien.
Bij Flippie werd het een pijnlijk einde. Hij had nierfalen en was enkele weken minder mobiel. Onverwacht kon hij in de tuin, ging op wandel langs de dakken en vond zijn weg niet terug. Hij verstopte zich onder een trap, vier huizen verder. Deze buurvrouw was op vakantie. Ze had mijn noodbrief niet gezien. Na tien dagen was hij uitgemergeld. Zijn laatste uren lag hij in mijn armen, ogen gesloten, een zielig hoopje vacht, amper aan het ademen.
Joske zijn strijd duurde drie dagen. Plots kon hij niet op zijn poten staan en verplaatste zich plat op zijn buik naar de kattenbak. De volgende dag bleef hij liggen. In de dierenkliniek namen ze een echo. Zijn pancreas was gescheurd. Ik kon hem daar nog niet achterlaten. Door de pijnmedicatie was hij thuis even beter, verdroeg hij mijn schoot. Drie uur later gingen we toch naar zijn arts. In de auto begon hij te spinnen en bleef dit doen tot hij was ingeslapen. Het
leek alsof hij me bedankte.
Ook dit kleine afscheid overweldigde me. Op weg naar huis belemmerde een
waterval van tranen mijn zicht, de wagen moest aan de kant. Thuis was er een rauwe, diepe pijn die mijn handelen uren
beperkte, zeker in het begin. Tot weken na hun dood verwachtte ik hen als ik thuis kwam, mistte ik
hen in de zetel. Af en toe leek het alsof ze me nog voor de voeten liepen.
Ze waren mijn verwelkomers, mijn schootverwarmers.
Reeds negen jaar loopt Souzie, het tijgerkatje van mijn overleden broer, in huis rond. In maart wordt ze negentien. Ik ben benieuwd hoe lang ze nog bij ons kan zijn. Ze heeft een schildklierprobleem en is weer vermagerd. Ergens gaan liggen vraagt steeds meer tijd. Haar gewrichten lijken pijn te doen, artrose denkt de arts. Gelukkig springt ze nog op haar stoel, zit ze graag op schoot, eet en drinkt ze voldoende. "Ach, klein Mieke, lief babbelkousje, ook jij zal niet te veel lijden."