Mallehoek

01-04-2024

                   Eén april, een dag om elkaar voor de gek te houden. Dit deden we vroeger in de jeugdbeweging, op school, thuis. Het werd getolereerd.

                  Vijftig jaar geleden was het zelfs een activiteit tijdens een Chiro-bijeenkomst. Met drie gingen we op stap, in uniform. We namen een meterslang touw mee, zochten een huis op de hoek van een straat in de buurt. Eén van ons belde aan en vroeg de bewoner om het touw vast te houden, draaide de hoek om, bond het touw vast aan een paal en liep weg. De anderen zaten verdekt, lachend toe te kijken. Meerdere groepjes waren op pad. De buren konden er mee om. 

                  Op school kreeg menig leerkracht het van ons te verduren. Mijn leraar Duits in het middelbaar produceerde veel speeksel bij het praten. Zeker als hij enthousiast werd over wat hij vertelde kwam het overtollige vocht op de schoolbanken terecht. Niemand zat vooraan in zijn les. Met drie namen we die dag vrijwillig plaats op de eerste rij. Telkens hij op het bord schreef, hielden we een minuscuul papieren parapluutje voor ons gezicht. Gegniffel, gelach achter ons. Na een kwartier begreep hij wat er gebeurde. We proestten het uit. Onze spanning bevrijd in een lachsalvo. Heel de klas lachte, hij boos. Telkens ik naar een van ons trio keek, startte de lachgolf opnieuw. We hadden de slappe lach, moeilijk te onderdrukken. Hij knalrood. Gevolg, alle drie naar de prefect, strafstudie woensdagnamiddag. Daar konden we mee leven, op 1 april.

                 Als kind vond ik ondeugend zijn leuk. Zo ging ik tijdens een familiefeest met mijn drie jaar jongere nichtje op ontdekking. Ik was zes. Ongezien slopen we de kelder in. Verboden terrein voor de kleintjes vanwege de steile trap. Gretig snuffelden we rond in al de ruimtes. Er hing was te drogen. Ook oma haar lingerie. Ik nam een witte, katoenen onderbroek van de waslijn. We staken onze beentjes elk in een opening. Zo stapten we de woonkamer in, zonder te vallen. Alle familieleden gierden van het lachen, behalve oma.

                 Mijn lach is aanstekelijk. Zelf besefte ik dit pas op mijn zestien jaar. Ik ging met vrienden naar de film 'The Holy Grail' van Monty Python. Die absurde, droge humor deed me schaterlachen, reeds in de eerste vijf minuten. Bij de start hoorden we het geluid van dravende paarden. Langzaam kreeg je het beeld van huppelende mannen te zien. Ze maakten de drafgeluiden met lege, halve kokosnoten. Ik schoot in een bulderlach, de toon was gezet. Ik bleef lachen, zacht, hard, in alle toonaarden met af en toe wat geknor erbij. Gans de zaal kreeg ik mee, onbedoeld. Lachen is besmettelijk.

                 Glimlachen doet hetzelfde met mensen. Als op straat een onbekende naar me keek en glimlachte, vond ik dat vroeger eigenaardig. Nu weet ik dat op mijn gezicht dan een lichte lach staat. De passant reageert op mij.


Foto: Noor Wouters